Omschrijving van het loodje type CZM
Voorzijde Muildier / Éénhoorn / paard
naar rechts
Keerzijde:letter “M” / jaartal / waarde in S(tuivers) / C(enten).
In de
publicatie van F.J. Bingen 'Old
Toll Road and Bridge Toll Tokens of The Netherlands',
July 1973, wordt de suggestie gedaan dat het een betaalbewijs was voor de tol,
geheven op de Vlissingse Straatweg bij Middelburg (vandaar de "M").
Pelsdonk type 09.03 Paard/M afbeelding 309 schrijft in een noot het volgende:
'de herkomst van deze penningen is onbekend. De penningen zijn in diverse
provincies gevonden: Flevoland, Friesland, Noord-Brabant, en Zeeland.
Er is wel geopperd dat het een bewijs voor betaalde tol was, geheven op de
Vlissingse Straatweg bij Middelburg.
Een aantal penningen is gevonden in scheepswrakken in het IJsselmeer en in
Noord-Brabant in een uitgediepte vaart.
De waarde van de penningen varieert van 6 tot 24 stuivers. Met ingang van 1832
is de waarde in centen aangegeven en zijn er penningen bekend van 30 en 60 cent.
De diameter varieert van 22 tot 26 mm.'
Nu is er op de Vlissingse Straatweg wel degelijk tol geheven (30 cent in 1824).
Zie de linker afbeelding van pagina 98 van de 'Reiswijzer' uit:
'De Provincie ZEELAND door J. de Kanter,
Phil. Z. en J. Ab Utrecht
Dresselhuis uit 1824,
en schrijft het Vlissingsch Weekblad op zaterdag 03-12-1864 ‘stadhuize van
Middelburg
heeft de verpachting plaats gehad van te heffen tolgeld op de straatweg
Middelburg-Vlissingen voor het jaar 1865,
de verpachting van beide tollen heeft opgebracht ƒ1615.- zijnde ƒ785.- minder
dan voor 1864’
en op 17-11-1865 ‘b.en w. van Middelburg verpachten van de tollen op de
straatweg van Vlissingen naar Middelburg’.
Dat de loodjes voor deze tol gebruikt zijn komt op mij vreemd over omdat deze
penningen door het hele land worden gevonden, zoals Pelsdonk ook al aangeeft,
maar wel opvallend veel rond Waspik.
Tolloodjes worden meestal in de directe omgeving gevonden van de plaats waar de
tol geheven werd, bijvoorbeeld de loodjes voor de Straatweg naar
Bavoort.
Zekerheden over deze loodjes heb ik tot op heden ook nog niet kunnen vinden, maar ik heb
hieronder wel enkele suggesties welke verder uitgezocht moeten worden.
‘De Mijl’
In ‘Handvesten, Privilegien, vrijheden, Voorregten, Octrooien en Costume,
midsgaders seventien, verbonden,
overéénkomsten en andere voornaame handelingen
der stad Dordrecht, derde deel, 1790’,
staat het volgende:
Klik op de afbeelding voor een vergroting
Van Wikipedia (http://nl.wikipedia.org/w/index.php?title=De_Mijl&oldid=39999149)
heb ik de volgende
gegevens overgenomen:
De Mijl, ook wel genoemd De Mijl, Crabbe en Nadort, is de naam van
een voormalige
heerlijkheid
en latere
gemeente
op het
Eiland van
Dordrecht
en in de
Hoeksche Waard.
In de Middeleeuwen was De Mijl een ten zuidwesten van
Dordrecht
gelegen heerlijkheid in de zogenaamde Tieselenswaard.
De
Sint-Elisabethsvloed
maakte aan het bestaan van de grond een einde, maar de rechten op de
heerlijkheid bleven.
Toen in de loop van de zestiende en zeventiende eeuw steeds
meer grond droogviel, begonnen de heren van De Mijl de hun toebehorende grond
weer in te polderen.
De bekendste van hen was Arend Cornelisz., tevens
burgemeester van Dordrecht en sinds
1554
ook erfpachter van het nabijgelegen
Dubbeldam.
Het gebied van de heerlijkheid werd weer op het water herwonnen.
Na de napoleontische tijd werd De Mijl een gemeente met een zeer landelijk
karakter: er was geen dorpskern in te vinden. De
Dordtse Kil
spleet de gemeente in tweeën.
In de Hoekse Waard lag de zogenaamde Mijlpolder.
Aan de oostkant van de Kil lag de
Krabbepolder,
die na de aanleg van het
Mallegat
in 1655 een eilandje werd.
De Krabbepolder is genoemd naar de waterloop Krabbe
die er doorheen liep (later tot de Krabbegeul uitgegraven); het is
onbekend of er ook een buurschap Krabbe heeft bestaan.
Oostelijk van het Mallegat, op het Eiland van Dordrecht dus, lag het gehucht De Mijl, ook wel
Nadort genoemd. Ten slotte hoorde het kasteel
Crabbehoff
met zijn landerijen bij De Mijl,
als enclave in Dubbeldams grondgebied. De
gemeente grensde, met de klok mee, aan Dubbeldam,
Wieldrecht,
's Gravendeel
en
Puttershoek.
Vanwege het geringe aantal inwoners en de afwezigheid van een dorpskern werd de
gemeente in
1856,
tegelijk met Wieldrecht, verdeeld onder Dubbeldam en 's-Gravendeel.
Het
oostelijke (Dubbeldamse) deel werd later door Dordrecht geannexeerd en gebruikt
voor de aanleg van de
zeehaven.
Hierbij ging het gehucht verloren.
De naam leeft voort in de straatnaam Mijlweg,
die zowel in Dordrecht als in 's-Gravendeel bestaat.
De Dordtse Mijlweg loopt
westelijk naast de
A16,
op de plaats waar het gehucht lag; de 's-Gravendeelse Mijlweg loopt door de
gelijknamige polder.
Op de
Mijl stond dus een zeer belangrijk vuurbaken waarvoor bakengeld geïnd werd.
Nu komt het wapen met de éénhoorn naar links zeker niet overeen
met het 'muildier' op de bewuste loodjes van type CZM,
maar wapens werden wel vaker 'aangepast' als dit beter uitkwam op het
muntplaatje. Zie b.v. het wapen van Willemstad op de loodjes
CZS en
CZT.