Louis
(of Lodewijk) de Geer (1587-1652) staat symbool voor de enorme
economische groei en welvaart van de Republiek ten tijde van de Gouden
Eeuw. Hij staat als wapenhandelaar ook symbool voor geld verdienen
zonder morele belemmeringen. Tijdens de Dertigjarige Oorlog, toen grote
delen van Europa elkaar gewapend bestreden, verdiende De Geer goud geld.
Louis de Geer was afkomstig uit Luik. Omdat de katholieken het steeds
meer voor het zeggen kregen in zijn geboortestad, vestigde de
protestantse De Geer zich in 1611 in Dordrecht. Hij beschikte na het
overlijden van zijn vader over een startkapitaaltje. Daarmee verstrekte
hij als bankier leningen en langlopende kredieten aan onder andere
Luikse mijnondernemers in Zweden, het land van de uitgestrekte
mogelijkheden. Dordrecht werd echter al snel te klein voor De Geer en
vier jaar later verhuisde hij naar hét handelscentrum van de Republiek:
Amsterdam. Hier bevond zich het kantoor van de uit Luik
afkomstige familie De Besche, die belangrijk zou worden voor De Geer’s
handelsconnecties met Zweden.
Moedernegotie
De
Geer koos ook voor Amsterdam omdat de stad de basis was voor de handel
op de Oostzee in bulkgoederen, die nog verwerkt moesten worden tot
gebruiksvoorwerpen en andere producten. Het ging hierbij voornamelijk om
producten als graan, hout, ijzer- en kopererts. De welvaart van de
Republiek dreef op deze handel, die ook wel de ‘moedernegotie’ werd
genoemd. De Geer was voornamelijk geïnteresseerd in het handelsnetwerk
in Zweden dat door de moedernegotie was ontstaan. Toen hij in 1615
opdracht kreeg om voor de Admiraliteit kanonnen en munitie in Zweden te
kopen, bleek dat het land niet tot grote export in staat was. De Geer
begreep dat hij veel geld kon verdienen met de fabricage van wapens.
Vroeg Nederlands-Zweedse betrekkingen
Toen
De Geer zich richtte op de productie van munitie in Zweden was het land
eigenlijk nog een onderontwikkeld gebied. Het was rijk aan grondstoffen
en het lag gunstig ten opzichte van handelsroutes, maar de Zweden waren
niet goed in staat om hier hun voordeel mee te doen. Op het platteland
(er waren nog nauwelijks steden) golden nog feodale verhoudingen.
Hierdoor was er zo goed als geen burgerlijk zelfvertrouwen en was er
nauwelijks sprake van particulier initiatief.
Daarom zagen Nederlandse handelskolonisten er hun kans. De Amsterdamse
firma Trip bijvoorbeeld – door huwelijken gelieerd aan de familie De
Geer – bezat al diverse ijzergieterijen in Julita Bruk en omgeving.
Rond 1600 woonden diverse Hollandse handelaren een deel van het jaar in
hun statige Zweedse huizen in Stockholm. De Nederlandse invloed op de
Zweedse cultuur was aanzienlijk. Een baksteen heette ‘Hollandsk klinkert’
en een boerderij noemden ze een ‘höllanderi’.
Dertigjarige Oorlog
Terwijl De Geer zich steeds meer toelegde op de wapenproductie in
Zweden, brak in 1618 de Dertigjarige Oorlog uit. Veel Europese landen
waren bij deze godsdienstoorlog tussen de keizer van het Heilige Roomse
Rijk en diverse protestantse staten betrokken. Aan de heftige en
bloedige gevechten zou De Geer grof geld verdienen. De behoefte aan
wapens was immers onverzadigbaar.
Omdat de Republiek hart had voor de protestantse zaak, besloten de
politieke leiders op het Binnenhof om de Zweedse koning Gustav II Adolf
- behorende tot het protestantse kamp - financieel te steunen. Hij kreeg
een Nederlandse lening van 160.000 gulden, waarvan De Geer de ene helft
voorschoot en de andere helft afkomstig was uit de schatkist van de
Nederlandse Republiek. Op deze manier verbond De Geer zich met de
Zweedse kroon.
Dankzij de uitputtende Dertigjarige Oorlog was de Zweedse koning
bovendien gedwongen zijn kroondomeinen te verpachten. Samen met de
eerdergenoemde ondernemer De Besche verwierf De Geer de pacht van de
ijzermijnen van Finspång. In de volgende jaren verwierf hij nog enkele
grote mijnen. Daarmee legde De Geer de basis voor zijn monopolie op
Zweeds ijzererts. Hij liet een grootschalig industriecomplex bouwen in
Finspång en introduceerde de Waalse hoogoven in Zweden.
Grootgrondbezitter in Zweden
Nadat
De Geer in 1641 door Gustav II Adolf in de adelstand werd verheven,
kreeg hij de hele productieketen in handen. Hij had de mijnen kunnen
aankopen en als grootgrondbezitter zette hij zijn boeren in als goedkope
krachten in het productieproces. Het hout waarop de ovens brandden was
afkomstig uit zijn eigen bossen en de benodigde energie dankte hij aan
de waterkracht van zijn eigen beken.
De Geer was binnen een aantal jaren de belangrijkste grootgrondbezitter
van Zweden. Het wrange voor de Zweden was dat al het door De Geer
geproduceerde wapentuig via Amsterdam op de wapenmarkt kwam en
vervolgens voor veel geld werd verkocht aan het naar wapens snakkende
Zweden. Het land was niet alleen betrokken bij de Dertigjarige Oorlog,
maar was ook in oorlog met Denemarken over de zeedoorgang de Sont.
Amsterdamse Keizersgracht
De
Geer emigreerde in 1627 met zijn gezin naar Zweden. Hoofdreden was het
vermijden van de tol op de Sont. Zeven jaar later kwam hij terug en
kocht het Huis met de Hoofden aan de Amsterdamse Keizersgracht 123.
In dit huis nodigde De Geer diverse vrijdenkers uit die in deze
periode in het relatief tolerante Amsterdam verbleven. Samen met zijn
zoon Laurens ondersteunde De Geer de publicatie van geschriften van
dissidente schrijvers en filosofen, onder wie pedagoog Comenius. In 1638
zou De Geer de Zweedse kroonprins en de latere koning Karel X Gustav
hebben rondgeleid in Amsterdam.
In 1640 keerde De Geer terug naar Zweden. De Zweden hadden zijn geld en
producten nodig in de strijd tegen Denemarken. De familie bewoonde in
die tijd het kasteel Finspång en bezat tevens een huis in Stockholm,
waar nu de Nederlandse ambassade gevestigd is. In 1652 overleed De Geer
in zijn huis aan de Keizersgracht.
Nageslacht
Het nageslacht van Louis de Geer ontwikkelde zich tot ondernemers,
politici en geleerden in Zweden en Nederland. Zo was Louis Gerhard de
Geer, geboren in Finspång, tussen 1876 tot 1880 de eerste
minister-president van Zweden. Jonkheer Dirk-Jan de Geer (1870-1960)
speelde in de twintigste eeuw nog een hoofdrol in de Nederlandse
politiek. Hij was in de jaren 1930 een aantal keer minister. Na het
uitbreken van de Tweede Wereldoorlog vluchtte hij, als onderdeel
van het kabinet, met koning Wilhelmina naar Londen. Daar ontpopte deze
nazaat van de kanonnenproducent zich als een pacifist. Ook de
bekende televisiemaker en acteur (jonkheer) Ursul de Geer is een
afstammeling van Louis de Geer
Bronnen:
Luc Panhuysen, ‘Wapenhandelaar Louis de Geer (1587-1650). De
Dertigjarige Oorlog was een zegen voor zijn portemonnee’; Historisch
Nieuwsblad;
http://www.historischnieuwsblad.nl/nl/artikel/6949/Wapenhandelaar_Louis_...
Paul Spies e.a., Het Grachtenboek (Den Haag 1993), pagina 174.
Wikipedia; Louis de Geer (1587-1652);
http://nl.wikipedia.org/wiki/Louis_de_Geer_(1587%E2%80%931652) |
Wapenhandelaar Louis de Geer (1587-1650)
De Dertigjarige Oorlog was een zegen voor zijn portemonnee
HN nr.
6/2007
Door: Luc Panhuysen
Zakenman Louis de Geer verdiende
kapitalen aan de Dertigjarige Oorlog. Hij liet op ongekende schaal
kanonnen maken, die hij met hoge winsten verkocht. De vele slachtoffers
die door zijn wapens vielen, bezwaarden zijn geweten niet. Voor alles
was De Geer koopman, met een scherpe neus voor geld.
Louis de Geer (1587-1652) en het kanon leken voor elkaar
geschapen. Op het toppunt van zijn macht en koopmanschap voorzag De Geer
heel Europa van geschut en kogels. Dankzij dit wapentuig werd hij een
van de allerrijkste zakenlieden uit de Gouden Eeuw.
Hij had dan ook zeldzame gaven. Iemand die een stuk geschut wilde
produceren, moest goed kunnen regelen. Allereerst was de aanwezigheid
van grote hoeveelheden grondstoffen essentieel: koper, en in De Geers
geval vooral ijzer. Om deze metalen te smelten moest men kunnen
beschikken over een voor die tijd enorme concentratie energie.
Vervolgens vereiste het procedé veel expertise. Om al deze grondstof,
brandstof en mankracht op het goede moment op de goede plaats bij elkaar
te brengen, was heel veel geld nodig. De Geer was als geen ander in
staat hun ontmoeting te regelen.
Hij had zelf ook wel iets van een kanon. Een kanon bundelde meer kracht
in zich dan alle andere schietwapens. Daardoor kon het zware
projectielen afschieten. De Geer verenigde in zijn persoon de energie en
de massa van het kanon. Hij wist zijn tomeloze energie doeltreffend te
richten. Wat hij aanpakte, pakte hij groots aan; wat hij deed, had
gewicht. Zoals een kogel van twaalf pond zich dwars door muren en daken
boorde, zo ging deze zakenman op zijn doel af. De Geer was een
visionair, een allesvreter met een internationaal schootsveld.
Het verhaal van Louis de Geer gaat over de periode van exponentiële
economische groei die de Nederlandse Republiek haar Gouden Eeuw
bezorgde. Het gaat over de Nederlandse betrokkenheid bij het Baltische
gebied, en dan vooral bij Zweden, waarmee zeer lucratieve
handelsrelaties bestonden. Het gaat over samenwerking en vertrouwen,
maar ook over mercantiel opportunisme, waarmee goud geld werd verdiend,
terwijl half Europa wegzonk in de ellende van een van de wreedste
oorlogen van de zeventiende eeuw: de Dertigjarige Oorlog.
Hollandse kolonie
Louis werd in 1587 in Luik geboren uit adellijke ouders. Zijn eigenlijke
achternaam luidde Gaillarmont; pas later voegde zijn vader 'De Geer'
toe, naar het gelijknamige kasteeltje in de omgeving van Luik. Vader
Gaillarmont was streng calvinistisch, terwijl het katholicisme in de
jaren vanaf Louis' geboorte snel terrein won in Luik. Louis was tien
jaar oud toen het gezin zich, verstopt in een turfschip, naar Dordrecht
liet vervoeren. Daar was inmiddels een complete wijk van ontheemde
Luikenaren ontstaan. Uit deze gemeenschap koos Louis later zijn vrouw,
Adriënne Gérard, met wie hij veertien levensvatbare kinderen kreeg.
Al spoedig openbaarde zich een nuttige eigenschap van de jonge Louis.
Hij had een bepaald inzicht. Bij sommige medemensen ontwaarde hij een
achterland, een horizon van mogelijkheden. Hij zag of mensen hem van nut
zouden worden; hij bekeek relaties op de groei. Daarbij wist Louis te
geven, om later des te effectiever te kunnen nemen. Toen hij zich
associeerde met zijn zwager Jacobus Trip (ook uit Dordrecht), was dat
vanuit een visie. Trip deed in wapens. Daar zat muziek in.
De Geer had ook inzicht in geld. Geld opende vergezichten. Van zijn
vroeg overleden vader had hij een beginkapitaaltje meegekregen. Het
bankieren zat hem in het bloed; als jongeman correspondeerde hij al met
agenten in Luik, Venlo, Nijmegen, Middelburg en Keulen. Maar dat was
klein bier. Interessanter was de brug die hij sloeg naar een land vol
mogelijkheden: Zweden met zijn mijnen. Hij verstrekte leningen aan
Luikse ondernemers aldaar en bood langlopende kredieten aan. Vooral dat
laatste was bijzonder, want vertrouwen was schaarser dan geld. Louis
waagde het erop. Hij riskeerde omdat hij bevroedde wat er te halen viel.
Het duurde niet lang voordat Dordrecht voor De Geer te klein was
geworden. Hij verruilde het stadje aan de Merwede voor de metropool aan
de Amstel. In Amsterdam bevond zich het kantoor van de uit Luik
afkomstige familie De Besche, die belangrijk was voor zijn relatie met
Zweden. Bovendien was Amsterdam de spil van wat de 'moedernegotie' werd
genoemd, de handel op de Oostzee in bulkgoederen die verdere afwerking
behoefden: graan, laken, hout en ook ijzer- en kopererts. De welvaart
van de hele Republiek dreef erop. De Geer was echter niet erg
geïnteresseerd in de moedernegotie op zich. Wel had hij belangstelling
voor het netwerk dat door de moedernegotie in Zweden was ontstaan. Hij
zag in dat er veel te verdienen viel met de handel in toegevoegde
waarde: bewerking en afwerking.
Zo bevond zich in Göteborg een dominante Hollandse kolonie, die meer dan
eens de burgemeester van het stadje leverde. Göteborg was een zeer
strategische plaats, want het bood Zweden een uitgang op de Noordzee
buiten de Sont om. De Sont was de flessenhals tussen de Zweedse en
Deense landtongen die de Baltische Zee met de Noordzee verbond. Wie de
'sleutels van de Sont' in handen had, verdiende heel veel geld met de
heffing van tol. De strijd tussen Zweden en Denemarken om die sleutels
was even oud als bloederig. In de eerste helft van de zeventiende eeuw
waren ze meestentijds in Deense handen, waardoor de positie van Göteborg
voor de Zweden van groot belang was. Het was dan ook niet meer dan
logisch dat De Geer connecties aanknoopte met de Nederlanders in die
stad.
Een geluk voor De Geer, en voor alle Nederlanders, was dat Zweden een
arm land was en tegelijkertijd rijk aan grondstoffen. Het had
zilvermijnen, het had koper en ijzer, het had hout in overvloed en het
had teer. Het lag bovendien ook nog eens heel gunstig ten opzichte van
de handelsroutes. Toch verdiende het maar een schijntje aan zijn
rijkdommen en was het een achtergebleven gebied. Zweden was dunbevolkt
en de bevolking was nauwelijks ontwikkeld. Op het platteland heersten
feodale verhoudingen en er waren bijna geen steden. Hierdoor was het
burgerlijk zelfbewustzijn afwezig en bestond er weinig particulier
initiatief. De Nederlanders voorzagen gulhartig en grootschalig in deze
lacune.
Industrieel complex
In 1615 had een zekere Van der Linde alias Erik Larson de Zweedse
Handelsmaatschappij opgericht. Deze verzweedste Nederlander had het
geschopt tot rentmeester en kameraad van de Zweedse koning Karel IX;
zijn zoon bracht het zelfs tot naaste raadgever van de koning. De Geers
partners van de firma Trip bezaten ijzergieterijen in het Zweedse Julita
Bruk en elders. Op tal van plaatsen waande je je aan de Zaan, zoveel
molenwieken zag je tegen de Scandinavische hemel wentelen. Menig
Hollandse heer woonde voor de helft van het jaar in een statig
pied-à-terre te Stockholm. De Nederlandse invloed op de Zweedse cultuur
was aanzienlijk. Een baksteen heette Hollandsk klinkert, een boerderij
werd een höllanderi genoemd. De Nederlandse aanwezigheid had veel weg
van een vreedzame kolonisatie.
Zo ongeveer hing de vlag erbij toen De Geer zich oriënteerde op zijn
mogelijkheden in Zweden. En toen brak de Dertigjarige Oorlog uit, in
1618. Daardoor werd de behoefte aan wapens in enkele jaren tijd
onverzadigbaar. Het strijdtoneel kwam voornamelijk te liggen in het
Duitse Rijk, eveneens een achtergebleven gebied. Vanwege het
godsdienstige karakter van de oorlog zou met uitzonderlijke felheid en
wreedheid worden gevochten. Grote delen van Duitsland zouden ontvolkt
raken. Maar dat heeft het geweten van De Geer waarschijnlijk nooit
bezwaard. Hij was een koopman, en een goede ook. Een ondernemer in
wapens verdiende nu eenmaal aan oorlog. De Dertigjarige Oorlog zou een
zegen worden voor zijn portemonnee.
De Geer was behalve een goed zakenman ook een calvinist. De Dertigjarige
Oorlog was een apocalyptische tweekamp tussen protestanten en
katholieken. De calvinistische Republiek kon zich niet onbetuigd laten.
Meevechten werd op het Binnenhof echter niet tot de opties gerekend.
Daarom werd besloten tot financiële steun aan de Zweedse koning Gustaaf
II Adolf, een van de grote prijsvechters van het protestantse kamp. Deze
veldheer bezat geen cent. Daarom bedachten de Staten-Generaal in Den
Haag hem ruimhartig te steunen, medegefinancierd door De Geer, die
daarmee een uitgelezen kans kreeg om de Zweedse kroon aan zich te
binden. Gustaaf Adolf kreeg een Nederlandse lening van 160.000 gulden,
waarvan De Geer de ene helft voorschoot en de andere helft afkomstig was
uit de schatkist van de Nederlandse Republiek. De Geer leende nu niet
langer aan particulieren, maar aan staten.
In datzelfde jaar 1618 zette hij direct een volgende stap in de goede
richting. Gustaaf Adolf was wegens geldgebrek gedwongen zijn
kroondomeinen te verpachten. De Geer bedacht zich geen moment en pakte
de zaken groots aan. Samen met de Luiks-Amsterdamse ondernemer De Besche
verwierf hij de pacht van de ijzermijnen van Finspong, de grootste van
het land. Uiteraard regelde hij de benodigde som geld en zag hij toe op
minutieuze naleving van de betaling. De basis voor een monopolie was
gelegd. In de jaren daarna verkreeg hij de pacht over nog enkele grote
mijnen. Voor zolang als de pacht duurde - twintig jaar - had hij bijna
al het gedolven ijzererts van Zweden onder zijn hoede.
Nu was het zaak de productie te optimaliseren. Spoedig verrees onder De
Geers leiding bij de mijnen van Finspong een industrieel complex dat
alle rokende schoorstenen van zijn Nederlandse concurrenten tot
ouderwets knoeiwerk reduceerde. De Geer liet zien wat schaalvergroting
inhield. Deze smelterij draaide niet op een enkele oven, maar op een
inferno van twaalf haarden plus een dubbele smeltoven. De productie
schoot omhoog en de kostprijs kelderde; de winstmarge van De Geer maakte
een sprong. Zweedse economische historici zien in de vestiging van deze
metallurgische installatie het begin van een nieuw tijdperk in de
ijzerindustrie van Zweden.
Zondige madezak
In 1641 werd De Geer, na onvermoeibaar aandringen, tot de Zweedse
adelstand verheven. Overigens hield hij tijdens zijn intrede zijn speech
in het Nederlands, zo bekend was zijn Zweedse publiek inmiddels met deze
taal. De verworven adelstand schonk De Geer onschatbare voordelen. Ten
eerste kon hij gebruikmaken van zijn feodale bevoegdheden. Hij sommeerde
de boeren hun herendiensten te leveren, zodat hij kon beschikken over de
goedkoopste arbeidskrachten van West-Europa. Ten tweede kon hij nu
overgaan tot de aanschaf van de gepachte gronden. Zo werd hij in een
paar jaar tijd een van de belangrijkste grootgrondbezitters van Zweden.
De Dertigjarige Oorlog had De Geers koopmanschap in een nieuw stadium
gebracht; zo sterk was de vraag naar kanonnen, kanonskogels, musketten
en harnassen gestegen. Als grootgrondbezitter kon hij zijn organisatie
voltooien; hij kreeg de hele productieketen, van ijzererts tot
eindproduct, in handen. Het hout waarop zijn ovens brandden, was
afkomstig uit zijn eigen bossen. De hamers ontleenden hun energie aan de
waterkracht van zijn eigen beken. Hij liet vaklui komen uit Holland,
blikslagers uit Wallonië, vertinners uit Duitsland.
Hoewel de kostprijs van zijn wapens was gedaald, leidde dat niet tot
lage prijzen bij afname. Het wapentuig werd namelijk per schip naar de
Nederlandse Republiek getransporteerd. In Amsterdam werden de spullen
vervolgens op de wapenmarkt aan de opkopers van het Zweedse leger
aangeboden en met royale winstmarges van de hand gedaan. In de laatste
24 jaar van de Dertigjarige Oorlog, van 1624 tot 1648, leverde De Geer
op die manier voor vele miljoenen guldens aan Gustaaf Adolf.
De oorlog was een aderlating voor Zweden. Plaatselijke graven en
hertogen bekeken de Nederlander met jaloezie. Ondertussen ijverde De
Geer rusteloos voor uitbreiding van zijn machtspositie. Zo wenste hij
lid te worden van het nieuwe toezichtsorgaan voor de Zweedse handel en
scheepvaart. Zijn aanvraag werd geweigerd, onder andere onder de
verzuchting dat De Geer 'wel erg veel aan de kanonnen heeft verdiend'.
Hier leek de macht van De Geer zijn plafond te hebben bereikt. Maar het
was slechts een tijdelijke tegenslag. Zolang de oorlog duurde, was
Zweden met handen en voeten aan De Geer gebonden. Voor Zweden was het
protestantisme een belangrijke reden om zich in de Dertigjarige Oorlog
te storten, maar het was niet de enige. Het eveneens protestantse
Denemarken had van de verwarring gebruikgemaakt om zijn grip op de Sont,
en dus op de Sont-tol, te vergroten. Dit ging in tegen de belangen van
Gustaaf Adolf en evenzeer tegen die van de moedernegotie van de
Nederlandse Republiek. Daarom kwam het in de jaren veertig van de
zeventiende eeuw tot een nog nauwere samenwerking tussen Zweden en de
Republiek.
Tussen 1643 en 1645 rustte De Geer driemaal een aanzienlijke hulpvloot
uit, die de Zweedse vrienden moesten bijstaan in de strijd tegen de
Denen. De topdagen van De Geer waren aangebroken. Met zijn schepen,
uitgerust met zijn kanonnen, werden de Denen teruggejaagd naar hun
havenhoofden. De Sont was bevrijd, en meer dan dat: de tol was voor
korte tijd opgeheven. In het jaar 1645 passeerden bijna 10.000
Nederlandse schepen de Deense Sont zonder een stuiver aan tol te
betalen. De Geer zelf plukte daarvan de meeste vruchten. Van de 11.000
schippond die de Zweedse export in dat jaar uitmaakte, kwam 10.000 pond
voor zijn rekening.
In het jaar 1645 had het fortuin van De Geer zijn hoogtepunt bereikt.
Hij was inmiddels achtenvijftig. Na een crescendo van bijna veertig jaar
ging zijn handel plotseling bergafwaarts. Zonder dat hij er iets aan kon
doen, nam de vraag naar zijn kanonnen af. Niet omdat ze slecht waren,
maar omdat Europa oorlogsmoe was geworden. De Vrede van Westfalen in
1648 luidde een scherpe recessie op de wapenmarkt in. Louis de Geer kon
niet weten dat die recessie van zeer tijdelijke aard was. Dus het moet
hem, gewend als hij was geraakt aan groeicijfers en astronomische
omzetten, een onbehaaglijk gevoel hebben gegeven.
Misschien dat dit hem aanspoorde om in 1651 zijn testament op te maken.
Het is een geschrift dat uitblinkt in christelijke deemoed. Tot zijn
veertien erfgenamen spreekt een eenvoudig man, die beseft dat hij niets
meer is dan een zondige madezak. De Geer hamert op de noodzaak aan de
armen te geven en God te vrezen. Hoe meer zijn nabestaanden zouden
geven, hoe meer 'uw middelen zullen groeien, als zaad in een vruchtbare
akker uitgestrooid'.
Het moet gezegd: het nageslacht heeft geoogst. Bij zijn overlijden liet
De Geer een bedrag na van 1,5 miljoen gulden, omgerekend naar euro's een
slordige 105 miljoen. Aan de Amsterdamse Keizersgracht staat op nummer
123 nog altijd het prachtige Huis met de Hoofden, in 1634 door hem
gekocht. In Stockholm heeft De Geer een stadspaleis laten optrekken dat
het Haagse Mauritshuis naar de kroon steekt. Tegenwoordig zetelt daar de
Nederlandse ambassadeur.
De Geers nageslacht ontwikkelde zich tot ondernemers, politici en
geleerden in Zweden en Nederland. Jonkheer Dirk-Jan de Geer (1870-1960)
speelde in de twintigste eeuw nog een hoofdrol in de Nederlandse
politiek. Gedurende de jaren dertig was hij veelvoudig minister. Toen de
Tweede Wereldoorlog uitbrak, vluchtte De Geer, zevendegraads nazaat van
de kanonnenbouwer, samen met de koningin naar Engeland. Het tijdperk van
het kanon was voorbij, dat van de bommenwerper en de tank was
aangebroken. Jonkheer Dirk-Jan ontpopte zich in Londen tot een pacifist.
Vanwege zijn verzoenlijke politiek jegens Hitler belandde hij een jaar
in de gevangenis.
Luc Panhuysen is auteur van De Ware Vrijheid. De levens van Johan en
Cornelis de Witt (2005).
Meer informatie
De Geer krijgt een waardige, en zeer informatieve plek in Erflaters van
onze beschaving door Jan en Annie Romein (1972). In De 250 rijksten van
de Gouden Eeuw, onder redactie van Kees Zandvliet, staat Louis de Geer
op de vierde plaats. Het bijbehorende biografietje vertelt weer dingen
die de Romeinen niet vertellen. De modernste biografie van De Geer is F.
Breedvelt-Van Veen, Louis de Geer 1587-1652 (1935).
Over De Geers belang voor de Zweedse metallurgie schreef J.Th. Lindblad
'Louis de Geer (1587-1652).
Dutch entrepreneur and the
father of Swedisch industry', in: C. Lesger en L. Noordegraaf (red.),
Entrepreneurs and Entrepreneurship in Early Modern Times. Merchants and
Industrialists within the Orbit of the Dutch Staple Market, in de
Hollandse historische reeks 24 (1995).
Over de moedernegotie, maar ook over De Geer: Goud uit Graan. Nederland
en het oostzeegebied 1600-1850, onder redactie van Remmelt Daalder.
Liefhebbers kunnen ten slotte terecht bij J.W.L. de Geer van Jutfaas,
Lodewijk de Geer van Finsporing en Leufstra (1587-1652) (1852). |